Zelfvertrouwen
Redactie
Zelfvertrouwen
03/24/2020
17 min

Zelfvertrouwen voor de klas

03/24/2020
17 min

Zoals je weer sta ik ook 2 dagen voor de klas. Via mijn andere website (PositiefLeren.nl) kreeg ik contact met Kees van den Brink. Inmiddels is Kees 80 jaar, maar nog steeds enorm betrokken bij het onderwijs.

Kees heeft lang geleden de leerkracht van zijn dochter geïnterviewd. Het idee was om een onderwijsboek te schrijven. Dit boek is er helaas nooit gekomen, maar daardoor kunnen we wel genieten van zijn prachtige verhaal. Geniet!

Zelfvertrouwen voor de klas

Hans werkt op een grote basisschool met dependances en is mentor van de achtste klas. Er zitten acht en veertig kinderen in de klas. Hij heeft een bijzondere band met zijn leerlingen. Liefde voor kinderen, in al hun verscheidenheid.

“Er is rust en orde en een warme sfeer in zijn klas. Een warme deken, waar je je lekker in kunt rollen, waar je veilig in bent”

Een leerkracht, zoals iedereen er zich wel een herinnert. Die tientallen jaren later weer in je gedachten opduiken, en waarvan je denkt: “Hij heeft me wat meegegeven, waar ik nu nog wat aan heb, wat mijn leven in positieve zin heeft beïnvloed”.

Mijn motivatie is een groeiproces geweest

Tijdens de stages op de pedagogische academie ontdekte ik dat ik de vierde klas het leukste vond. In de eerste drie klassen leren ze basisvaardigheden. In de vierde klas krijgen ze vaderlandse geschiedenis. Daarbij breng je het verleden tot leven.

Ze krijgen aardrijkskunde en ontdekken dat ons land groter is dan hun woonplaats. En ook biologie opent de wereld voor de kinderen. Ze zijn helemaal verbaasd en vinden die oude verhalen fantastisch.

Ik heb dan ook gesolliciteerd en ben aangenomen voor de vierde klas. Op mijn huidige school begon ik in de tweede klas. De vierde klas was toen zo moeilijk, dat de leerkracht de pijp aan Maarten gaf en wegging. Ik heb de vierde overgenomen en is er een nieuwe onderwijzer voor de tweede gekomen.

Van klas naar groep

Jarenlang heb ik de vierde gehouden. Daarna nog een jaar of vijf de vijfde klas. Intussen was de nummering veranderd. De achtste groep dat leek me heel zwaar. Van lieverlee ben ik er echter toch terechtgekomen.

“Het vreemde is, dat er bijna niemand op school is die groep acht graag doet”

Elk jaar spelen zich dramatische taferelen af bij de verdeling van de groepen. Ik zeg altijd: ”Wie wil groep acht?” Ik heb nooit concurrentie. Dat geeft rust, die ik weer kan gebruiken. Doordat ik de leerstof van haver tot gort ken, heb ik tijd om met de klas bezig te zijn. Ik hoef me niet druk te maken, omdat ik iets moet doen, maar ik kan me concentreren op hoe ik het ga aanpakken.

Voorbereiding

Eigenlijk bereid ik me heel slecht voor, ik vertrouw op mijn fantasie. Er schiet me altijd wel iets te binnen. We hebben bijvoorbeeld elk jaar lootjes trekken voor Sinterklaas. Veel kinderen hebben er een hekel aan. Ze geloven er niet meer in, of doen er thuis niets aan.

Sinterklaas vind ik een van de leukste feesten die er zijn. Ik probeer dus de “verpakking” anders te maken. Alles moet de klas uit en dan beginnen we te verbouwen.

De tafels zet ik achter elkaar en doe er zwart plastic overheen, zodat er een lange tunnel ontstaat. Her en der hang ik er een lampje in. Aan het eind van de tunnel komen ze dan in een grot, daar zit ik in.

Onderweg moeten ze bijvoorbeeld een muziekinstrument tekenen of ze moeten een ballon meenemen. Als het verkeerd is moeten ze terug. Als ze uiteindelijk in de grot komen trekken ze een kaartje en moeten gaan zitten. De naam moeten ze geheim houden. “t Stelt niks voor. Anderen zeggen: “Waar ben je mee bezig? Deel toch die kaartjes uit en dan ben je klaar.”

Sfeer creëren

“Maar daar roep je geen sfeer mee op. Ze horen elkaar kruipen en ergens tegenaan botsen. Ik zit in de grot en zie niets. De grootste raddraaiers zitten zonder toezicht, maar er gebeurt niets.

Ze willen allemaal door de tunnel en als ze er doorheen zijn gegaan, worden de verhalen steeds sterker. Ze hebben wel tien keer hun kop gestoten! Zo bouw ik de sfeer op naar het Sinterklaasfeest.”

Ordeproblemen

Ik zit nu zestien jaar in het onderwijs. Sommigen vinden dat lang, maar ik ervaar dat niet zo. Veel leerkrachten hebben ordeproblemen, maar ik heb daar geen last van. Ik denk dat dat komt, omdat je op een speciale manier met kinderen bezig bent. Je krijgt op school een bepaalde naam.

Er zijn meer achtste groepen op onze school. Maar als de kinderen overgaan willen ze bij mij in de klas komen, terwijl ze me eens niet kennen. Dat hebben ze alleen van “horen zeggen.” Het is iets wat je in jaren opbouwt.

Openstaan voor kinderen

Het begint al als kleuters op school komen. Dan maak je al eens een babbeltje met ze. Je moet openstaan voor kinderen. Eens een grapje met ze maken.

Mijn collega’s hebben andere kwaliteiten. Er zijn er die heel goed zijn in persoonlijk contact, ze weten alles van de omstandigheden thuis. Daar weet ik niets van. Ik hoor wel eens dingen van kinderen, waarvan ik denk; “O ja, is dat zo?”

“Je kunt niet zeggen dat ik daarin niet geïnteresseerd ben, maar daar ligt mijn belangstelling niet”

Dat merk ik ook tijdens zo”n kamp. Er zullen maar heel weinig kinderen bij mij komen met persoonlijke problemen. Sommige collega’s weten daar alles van. Ik vraag wel eens: “Hoe weet je dat allemaal?” Ik zou zoiets niet vragen. Ieder doet dat op zijn eigen manier.

Kinderen worden beïnvloed

Een enkele keer heb ik wel eens een kind waarmee ik echt niet overweg kan. Dat is moeilijk. Maar een hele klas waarmee ik systematisch met ordeproblemen bezig ben, daarvoor moet ik ver in mijn herinnering terug gaan.

Kinderen worden natuurlijk beïnvloed, als de leerkracht elke dag de klas inkomt met de gedachte: “Wat hangt me vandaag weer boven het hoofd?” Als leerkracht kun je ook negatieve reacties oproepen. Ik geloof echter niet dat een klas er op uit is om de leerkracht onderuit te halen.

Kinderen zijn verpakkingen, waar hele kleine hartjes inzitten. En het lijkt net of de verpakking steeds dikker wordt, omdat het steeds moeilijker wordt om de kinderen te pakken. Dat is natuurlijk niet zo. ’t Is een kwestie van aandacht.

Patronen

Als ik ‘s morgens naar school rijd, dan probeer ik altijd voor te zorgen, dat het laatste liedje dat ik hoor een leuk liedje is. Dat deuntje blijft namelijk in je hoofd hangen. Ik kom dan neuriënd de klas binnen. En je hoort de kinderen dan zeggen: “Hij heeft goeie zin.” Dan heb ik nog niets gedaan, maar het is een eerste aanzet.

In het begin van het jaar verdeel ik de taken. Ik zeg dan: “De meest belangrijke taak is de koffietaak.” Dat is natuurlijk gewoon onzin. Zo rond een uur of negen roep ik; “O, het gaat niet goed meer met mij.” En dan weten ze; nu moet ik koffie halen.

Sfeer in de klas

Het zijn natuurlijk maar kleinigheden, maar ik ben er van overtuigd dat die doorwerken in de sfeer van de klas. Sommige mensen denken dat kinderen dom zijn. Ze moeten alleen maar wat leren en verder hun mond dichthouden. Dat doen we toch zelf ook niet.

“Zet maar eens een groep volwassen bij elkaar voor een cursus. Daar wordt meer gekletst dan in welke klas ook”

Mensen zitten nu eenmaal niet stil bij elkaar. Voor kinderen is het de kunst om te zoeken, wanneer je wel of niet mag praten. Als leerkracht kun je twee kanten uit; je kunt voorschrijven wanneer ze stil moeten zijn, of je kunt de kinderen er zelf een weg in laten vinden. Ze een deel van de verantwoordelijkheid geven.

Bij mij is het in de rekenles niet stil. Tenminste voor zover het over de leerstof gaat. Net zo als wij dwalen kinderen wel eens even af. Daar moet je ruimte voor laten. Als het uit de hand loopt, dan zeg ik: “In welk rekenboek staat dat?” En dan is het weer geregeld. Door ruimte te scheppen, krijg je ook weer wat terug. Daar ben ik van overtuigd.

Kamp in groep 8

Wat ik bij kinderen doe, is hun fantasie prikkelen, zodat ze zich iets voor kunnen stellen. Ik probeer ze sfeer te laten beleven.

Toen we vorig jaar op kamp gingen, hadden we gepland om als het donker was, een eng, spookachtig, verhaal met historische achtergrond te vertellen. Met vijftig kinderen gingen we een eind het bos in. Ze mochten geen zaklamp meenemen. Dan worden ze natuurlijk door de spanning lacherig en giebelig.

Je kunt ze dan wel vermanend toespreken, maar daar roep je geen sfeer mee op. Bij het eerste dwarspad hield ik stil en zei; “Let op, dit is ons laatste herkenningspunt. Dit is de Noordwestelijke richting van Garderen.

Niemand begrijpt daar iets van, ikzelf trouwens ook niet. Als je dan verder loopt, hoor je dat ze het met elkaar erover praten. Een eindje verder hield ik weer stil en zei: “Bij dit punt hebben ze wel eens wilde zwijnen gesignaleerd.”

Je zegt dan iets heel onschuldigs, maar wat wel de nodige indruk maakt. Je zult maar zonder zaklamp in dat donkere bos lopen! De kinderen werden weer wat stiller. Toen we weer een pad overstaken vertelde ik, dat dit een oude weg was waar vroeger de postruiters over reden van Apeldoorn naar Nunspeet.

“Dat waren dappere kerels. Ik zal mijn lamp eens uitdoen, dan kun je zien onder welke omstandigheden ze vroeger bij nacht en ontij door deze omgeving gingen. Zo werden er vroeger ook wel ruiters overvallen.”

Tegen de tijd dat je dan bij de plaats aankomt waar je moet zijn, heb je sfeer bij de kinderen opgeroepen. Op zo’n manier maak ik ze ervan bewust, dat we wat bijzonders doen. Dat we op een bijzondere plaats zijn.

Zo’n plaats moet ook een speciale sfeer hebben; omgevallen bomen, takken. Als ze er dan langs lopen schijnt een van ons langs de takken om de weg te wijzen. De stralen vormen dan wisselende schaduwen.

Als ik dan het verhaal vertel, houd ik soms even pauze en schijn met de lantaarn in de takken, alsof ik wat gezien heb. En ga daarna weer door. Zo laat je kinderen iets beleven.

“Het doet er niet toe wat voor een activiteit je onderneemt, maar je moet altijd proberen om sfeer te kweken”

Van groep 8 naar de brugklas

Het motto voor de kinderen in mijn klas is: “Groep acht is kiezen.” Iedereen begrijpt dat je moet kiezen in het voortgezet onderwijs. Kinderen kiezen niet, dat doen de ouders. Ze moeten er wel in betrokken worden.

Daarvoor moet je een kind een aantal keren bewust voor keuzes stellen. Dat kan heel eenvoudig zijn. Ik zeg bijvoorbeeld: “Ik heb iemand nodig om op het bord te tekenen. Denk erom, als je ervoor staat krijg je een aantal opdrachten dat niet makkelijk zijn.”

“Datzelfde geldt voor de taken. Het is wel een aantal keren leuk om koffie te halen, of de vuilnis weg te brengen. Maar volhouden, daar gaat het om”

Als ze eenmaal een keuze hebben gemaakt, worden ze er ook mee geconfronteerd. Er zijn kinderen die liever horen, wat ze moeten doen. Dat is afwachten en zelf geen keuze maken.

Tafelgroepjes

Ik wissel ook graag van groepen. En dan praat ik er met ze over. “Waarom wil je bij hem of haar zitten?” Als ze zeggen: “Omdat er goed mee kan opschieten, “ dan zeg ik: “Ja, daar was ik al bang voor!” Dan wordt er gelachen.

Kinderen kennen zichzelf. “Hoe gaat het dan verder?” vraag ik. “Moet ik jullie de hele tijd waarschuwen?” Je hebt dan een hele andere benaderingswijze. Je gaat uit van keuzes die ze zelf gemaakt hebben.

Ook onderwerpen uit wereldoriëntatie lenen zich daarvoor. Actuele gebeurtenissen, zoals in Joegoslavië. Daar zijn ook keuzes gemaakt En wat is daarvan terechtgekomen?

Ook in religie kun je keuzes maken. Neem het vormsel dat is ook een keuze maken. Het feit dat je kunt kiezen voor een bepaalde geloofsovertuiging vind ik heel wezenlijk.

Voortgezet onderwijs

Ook op het voortgezet onderwijs moet je kinderen voorbereiden. Wat daar gaat plaatsvinden is van hele grote invloed. Wat gebeurt er met een kind dat heel goed kan leren en in een klas komt waar de norm “niet studeren” is. Dan moet je als kind heel stevig in je schoenen staan, om tegen de stroom in te roeien.

Je moet kinderen daarop voorbereiden, ze bewust maken van dat groepsgedrag. Als ze dat gedrag herkennen, kunnen ze een keuze maken. Misschien is het effect niet erg groot, maar niet geschoten is altijd mis. Je moet kinderen in situaties brengen waarin ze moeten kiezen. Soms speels, soms ernstig.

Plannen in groep 8

We werken met agenda’s. Elke maand bespreken we de agenda; wat er gaat gebeuren, hoe de taken verdeeld zijn. Dan moeten ze weer keuzes maken. Daar spreek ik de kinderen op aan: “ Hoe ver zijn jullie met de voorbereidingen in de leeskring, of moet je nog beginnen? Oh, is dat niet wat laat?”

Ik maak ze attent op de komende proefwerken en vraag: “Wie is er al aan begonnen? Ik laat ze vertellen hoe ze hun proefwerk leren. Als er iets bijzonders te gebeuren staat dan zeg ik: “Schrijf maar vast op, op die datum dan is er wat.” Ik vertel ze echter nog niet wàt er te gebeuren staat.

Nieuwsgierigheid

Ze kennen me zo langzamerhand wel en vragen dan door: dan laat ik al wat los, waardoor hun nieuwsgierigheid nog meer geprikkeld wordt. Verder in de maand kom ik er dan regelmatig op terug, waardoor de belangstelling steeds opnieuw gewekt wordt.

“Zo bouw je de interesse op. Het stelt het niets voor. Het kost ook geen inspanning”

Er zijn natuurlijk altijd kinderen die ontevreden zijn, maar daar moet je niet op letten. Anders onderneem je nooit wat. Als het dan zover is, dat er wat te gebeuren staat, zijn de verwachtingen hoog gespannen.

Kinderen moeten het gevoel hebben dat er iets bijzonders gebeurt. Dat ze ergens aan deelnemen, dat niet zo maar gebruikelijk is.

Presenteren

Bij het voordrachtslezen moeten ze twee gedichten voorbereiden. Er wordt een podium opgebouwd, met een spreekgestoelte. Een aantal kinderen kan zich opgeven om aan het decor te werken. Die kinderen gaan de klas uit. Ze krijgen van mij een laken mee en zijn dan een week lang buiten de klas. Ik zie ze nauwelijks.

Soms hoor ik wel eens: “Gaat dan niet ten koste van rekenen en taal?” Als dat kind echter ziek zou zijn geweest had hij het ook gemist. Als het heel belangrijk is dan moet hij het maar inhalen. Ons vak bestaat toch uit steeds herhalen. De waarde zit ‘m niet in die les, maar in wat er gebeurt met de kinderen die samen dat decor maken.

“Die hebben een hele grote klus; ze werken samen, overleggen, komen problemen tegen die ze moeten oplossen”

Wat je die kinderen in die ene week meegeeft, daar kan toch geen rekenles tegenop! Elke keer als er een voordracht is wordt dat decor opgehangen. Ze krijgen er applaus voor, zodat iedereen weet; daar is iets gebeurd.

Als ze achter dat spreekgestoelte staan is de spanning te snijden. Helemaal alleen voor de hele klas. Dan zijn er een aantal dat zo zenuwachtig is, dat ze met hun ogen dicht staan. Dat gaan we dan weer samen bespreken.

Zo ontwikkelt de sfeer zich steeds meer in de groep, tot aan de finale. Ik heb een adres waar ik oude prijsbekers krijg. Die komen dan in de klas te staan. Er wordt dan aan voordrachten gewerkt, dat de stukken er vanaf vliegen. Leerlingen die nog nooit zoiets gedaan hebben, staan opeens prachtig voor te dragen, zichzelf te presenteren.

Klimaat binnen de school

Zo’n sfeer kan natuurlijk niet alleen gerealiseerd worden in de achtste groep. Daarvoor heb je ook een goed klimaat binnen de school nodig. Gelukkig is dat bij ons op school zo. Er is bij ons veel aandacht en ruimte voor de kinderen.

Op een grote school voor voortgezet onderwijs is sfeer een van de eerste dingen die lijdt door gebrek aan aandacht voor de kinderen. Iedereen heeft zijn vak.

Op een school waar geen verdraagzaamheid en respect voor elkaar zijn, ben je voor je het weet een lesboer. Kinderen horen op de eerste plaats te komen en daarna de lesstof. Dat zijn vragen waar ik altijd mee bezig ben; dingen laten beleven. Niet zomaar iets laten gebeuren. Er moet iets omheen gebeuren.

Kerst

Met de Kerst zet iedereen een boom in de klas. Alleen een boom, dat vind ik niks. Daar­mee heb je geen Kerstsfeer. Ik bouw een stal met een kribbe. Er komt een grot met een wolf en schapen. En voorin de stal Jozef en Maria.

Dan zeggen de kinderen: “Hoe kan dat nou, zonder het kindje Jezus?” “Dat is toch nog niet geboren. Het is toch nog geen Kerstmis,” antwoord ik.

Iedereen heeft over het Kerstverhaal zo’n vastgebakken gedachte. Ik verzin elke keer iets anders. Zo laat ik de kinderen soms omlopen in de klas, vanwege de wolf in de grot.

Op die manier ben ik elk telkens weer mee bezig. Zo praat ik ook over de lichtjes. “Kennen jullie dan nog meer lichtjes?“ Zo komen we dan bij discolichten terecht. Dan is het dus hoog tijd voor Kerstdisco in de klas, met alleen de kerstverlichting aan. Op die sfeer reageren kinderen. Er komt dan een stemming van verdraagzaamheid en acceptatie.

Ruzie

Soms is er ruzie. “Hoe komt dat dan?” vraag ik. “Omdat zij zoveel kletst.” “Dat weet jij toch ook. Je hebt gekozen om bij haar in de groep te gaan zitten. Dus weet je ook dat zoiets kan gebeuren.”

“Confronteren met karaktereigenschappen van anderen. Je kunt er serieus mee omgaan, maar soms ook met humor”

Zo heb ik tijdens het kamp een foto van dat meisje genomen, terwijl ze sliep. “Jongens,” zei ik, hier wil ik een foto van maken. Dit is de eerste keer dat ze stil is.” Iedereen lachte erom. Het gaat er niet om dat meisje in de maling te nemen, maar om te bevestigen wat ze zelf ook weten.

Meidenvenijn

Meisjes hebben meer moeite met relaties. Ze willen erbij horen, onder elkaar zijn, vriendinnen zijn. Ze hebben gauw het gevoel; “Zij pakt mijn vriendin af.” Dat vind ik de vervelende problemen.

Soms denk ik wel eens; laten wij als volwassenen de kinderen niet teveel los. Daardoor krijg je een klimaat van; “ieder voor zich en God voor ons allen.” Ik vind dat een maatschappelijk verschijnsel. Niemand treedt op. Niemand zegt iets. Niemand doet iets.

En dan verbazen we ons al er een wat asociale generatie aankomt. Dat is natuurlijk erg zwart wit gedacht, maar het komt wel ergens vandaan dat kinderen zo zijn.

Eindtoets

In de komende tijd zal het onderwijs steeds meer beoordeeld en gesubsidieerd worden aan de hand van het aantal geslaagde leerlingen. Dat vraagt om gesjoemel.

Elk jaar zijn er wel een aantal ouders die vragen hoe we de laatste jaren met de Cito toets gescoord hebben. Dan zeg ik; “Goed.” “Maar hoeveel dan?” “Dat weet ik niet.” Ik weet het ook werkelijk niet.

Wij geven een advies voordat de Cito toets wordt afgenomen. “Wij leiden niet op voor de Cito toets, maar tot ons eigen advies,” zeg ik altijd. Bij de ouders thuis houd ik de adviesgesprekken, met het kind erbij.

Ik geef dan een uitvoerig overzicht van de leerprestaties van de afgelopen jaren. Hoe het kind zich in de groep gedragen heeft, hoe de relaties zijn, hoe het reageert op situaties, zelfstandigheid en dat soort zaken.

Advies

Wat ik van belang vind, is de vraag of de Cito toets aansluit bij het advies dat ik gegeven heb. Als dat zo is het een goede toets, of heb ik het goed gedaan. Dat ligt eraan uit welke benadering je het bekijkt. De vraag is niet; “Welke Cito score heeft een kind,” maar; “Hoe ontwikkelt een kind zich”.

Technisch Lego

Aan het begin van het jaar laat ik ze een keuze maken: “Wie is er bekend met technisch Lego?” Wie heeft er nooit van gehoord, of weet er niets van? Wie zou er wel iets van willen weten?” Met die leerlingen maak ik combinaties; een ervaren en een onervaren kind bij elkaar.

Een keer in de week, bij voorkeur tijdens de cijferles, gaan ze dan met hun tweeën uit de klas. Wat is er nu mooier voor een kind om tijdens het technisch Lego op de gang naar binnen te kunnen kijken en te zien hoe anderen zitten te zwoegen bij een rekenles. Dat is toch genieten! Van die ene rekenles hoeft het tenslotte ook niet af te hangen.

Straffen en belonen

Straffen, je ontkomt er niet aan. Soms hoor ik in de koffiekamer: “Dat kind heb ik vandaag eens goed aangepakt.” “Ja,” denk ik dan, maar wat doe je morgen?”

Het is voor ons als volwassene heel makkelijk om een kind zo de hoek in te drukken, dat het nooit meer uitkomt. Maar dan? Na een straf moet je altijd weer verder kunnen met het kind.

Ik heb ontdekt wat heel goed werkt. Als een kind vervelend is roep ik het bij me. Dan wordt het helemaal stil in de klas. Ze denken; nu gaat het gebeuren. Ik zeg dan: “Haal eens even een kopje koffie.” De hele klas moet lachen.

“Het werkt natuurlijk niet altijd maar vaak kun je, door onverwachte dingen te doen, toch je doel bereiken. Als je altijd de harde lijn volgt, dan verlies je het altijd”

Werkweek

Tijdens de werkweek waren er twee jongens die heel veel snoep hadden meegekregen. Ik had gezegd: “Je mag gerust snoep meenemen, maar je moet wel delen.” Zij hadden zich niet aan de afspraak gehouden en hadden daarom “huisjesverbod” gekregen. Iedereen ging bij elkaar op bezoek, maar zij mochten dat niet.

Een van de vaders was als begeleider meegegaan. Die heb ik eerst op de hoogte gesteld, voordat ik het in de begeleidersgroep besprak. Je kunt begrijpen dat die vader zich niet echt op z’n gemak voelde.

Bonte avond

De voorlaatste avond was er een “bonte avond” waarbij ik juist die twee kinderen een opdracht had gegeven. De andere kinderen moesten zien dat ook de gestraften erbij horen. Je moet kunnen accepteren, dat er iets mis is geweest, maar ook weer verder kunnen.

Je bent niet hele dagen creatief. Je geeft ook wel eens straf, omdat er domweg gestraft moet worden. Ik ben niet zo’n prater. Kinderen die bij me moeten komen zijn gauw klaar: “Dit heb ik gezien. Dat gebeurt er en dat is de straf.” Ik zie het niet zitten om er hele sessies tegenaan te gooien.

Consequent

Als school moet je alert blijven. Eén leerkracht, die tijdens de pauze iets door de vingers ziet, en er wordt die dag gevochten. Of er gebeuren dingen die niet mogen.

“Kinderen zijn slim. Ze hebben in de gaten, wanneer een leerkracht iets door de vingers ziet”

Als ze de kans krijgen gebruiken ze het om het tegen je uit te spelen. Heel veel problemen kunnen voorkomen worden doordat de leerkrachten samen consequent zijn.

Kinderen rennen op de speelplaats. Wanneer er een botsing is, vallen de kleintjes. Dat is helemaal niet erg, maar wat doe je dan daarna? Hol je door, of help je het kleintje weer even overeind. Ook de kleine kinderen voelen zich dan veilig op de speelplaats.

Verschillende leeftijden

Onze directeur zegt; “ De school is een verlengstuk van het gezin. In een gezin werken en spelen kinderen van verschillende leeftijden met elkaar. Op school moet dat hetzelfde zijn.

Er moeten geen groepjes ontstaan, dat werkt niet. Kinderen moeten leren om met elkaar om te gaan. Het is de taak van de leerkracht om dat proces te sturen. Als die dat doet, pluk je er te zijner tijd de vruchten van.

Soms hoor ik wel eens dat groep acht op een school “boven de wet verheven is”. En niemand ze meer aan kan. Ik denk dat zoiets niet zomaar ontstaat, maar door gebrek aan begeleiding.

Stagiaire

Ik had een enthousiaste stagiaire die het heel leuk deed. Er zit een hele grote jongen in mijn klas die zijn mondje aardig roeren kan.

Op een keer komt ze bij me en zegt; “Met die jongen gaat het niet goed. Hij doet niet wat ik zeg.” “Wat zullen we nou hebben, antwoordde ik. “Waarom niet?” “Hij geeft een grote mond terug.” “En wat zei jij toen?” “Ik zei niets.” “De volgende keer, als hij weer een grote mond geeft, zeg je; mond dicht en doen wat ik zeg.”

Toen ze dat letterlijk herhaalde, hoorde ik bijna zijn mond openklappen van verbazing. Sindsdien ging het goed. Ik heb er wel bij verteld, dat ze hem de eerstvolgende keer een beurt moest geven. Hij moet het gevoel hebben, dat hij er bij hoort.

Diverse niveaus

Je ziet door je manier van werken, dat kinderen er leuk op reageren. Ik diep die mogelijkheden het steeds meer uit. Achter in de klas staan drie kasten vol met boekjes en kaarten waar kinderen zelfstandig uit kunnen werken.

Afhankelijk van de mogelijkheden reik ik ze dan verschillende lesstof aan. Ik houd ervan om zelf boekjes en materialen te maken. Informatie vergaren, vragen en tekeningen erbij maken, daar ben ik altijd mee bezig. Iedereen kan op zijn eigen niveau eraan werken.

Reacties